top of page

Publieksgeschiedenis in Tuindorp

Sinds eind jaren 70 van de vorige eeuw is de historicus buiten de academische wereld getreden. Maar wat is nu de nieuwe rol van de historicus precies en wat is het 'publiek’ nou eigenlijk?


In de vorige post opende ik deze website met een van de visies op Publieksgeschiedenis: geschiedenis door historici voor publiek, in dit geval met een maatschappelijke functie en over beleid. Dit is een van de vele functies die het vakgebied voor zichzelf bedacht in het einde van de jaren 70 van de vorige eeuw. Grondleggers van het vakgebied Robert Kelley en Wesley Johnson definiëren de functie/werkomgeving van de publiekshistoricus als alles buiten het academische vakgebied: van beleid tot consulting tot musea en media. De historicus heeft in deze vakgebieden wat te bieden omdat hij de wereld bekijkt vanuit een uniek perspectief: tijd. Elk van deze domeinen kan zich verder verbeteren, ontwikkelen en nieuwe perspectieven krijgen door er met een historische blik naar te kijken. Oftewel, wij hebben wat nieuws te bieden.

Foto Rainmond Wouda

Maar een andere visie op Publieksgeschiedenis is komt als reactie hierop van Ronald J. Grele. Hij stelt de vraag voor wat voor publiek de historicus dan te werk moet gaan. Is dit voor een goed ingelezen middenklasse, een zo’n groot mogelijk publiek, of toch een onderbelichte gemeenschap? Deze laatste biedt volgens hem een nieuwe uitdaging: niet alleen over deze groep geschiedenis schrijven, maar met deze groep. Mensen zijn vaak al bezig met geschiedenis, of het verleden, zonder dat ze daarvoor historicus hoeven te zijn. Met deze groep kunnen nieuwe hoofdstukken worden geschreven in onze sociale geschiedenis. De History Workshop Journal, bedacht in 1976 door Raphael Samuel, stelde dit concept al eerder voor, maar dan met het doel werkelijke sociale veranderingen en actie in de maatschappij.

"Mensen zijn vaak al bezig met geschiedenis, of het verleden, zonder dat ze daarvoor historicus hoeven te zijn. Met deze groep kunnen een nieuw hoofdstukken worden geschreven in onze sociale geschiedenis."

Een actueel voorbeeld van zo een samenwerking is de tentoonstelling Thuis in de Stad. 100 jaar Tuindorp Oostzaan in het stadsarchief van Amsterdam. Vanwege het honderdjarige bestaan van het stadsdeel is deze tentoonstelling gemaakt, samen met fotograaf Raimond Wouda, tuindorpers zelf (en een stagiaire Publieksgeschiedenis van de Universiteit van Amsterdam). Het dorp, gebouwd in de jaren 20, moest arbeiders uit hun verpauperde volkshuizen helpen in de overbevolkte stad waar woningnood heerste. Samen met de nieuwe scheepswerven van de NDSM en nieuwe idealen van onder andere directeur van de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam Arie Keppler werd Tuindorp Oostzaan, samen met andere arbeiderswijken in Noord, gebouwd. Ondanks dat het tijdelijke woningen waren, staat het dorp er honderd jaar later nog steeds, met een diverse soort inwoners dan alleen maar arbeiders.



De tentoonstelling is gemaakt over en met de tuindorpers. Rainmond Wouda groeide op in het dorp en zijn familie komt er vandaan. Het dorp zelf staat bekend om zijn rijke verenigingsleven, die ook terugkomt in de tentoonstelling met verhalen over muziekkorpsen en de rapgroep THC (Tuindorp Hustler Click). Een lid van de groep is toevallig stemacteur en heeft de audiotour ingesproken. Samen met materiaal uit de archieven en verhalen van tuindorpers zelf geeft de tentoonstelling een breed, historisch en sociaal, perspectief op de wijk van vroeger en van nu.


Volgende week gaan kijken naar de verwachtingen van het publiek, hoe historische instellingen daar mee omgaan en hoe wij studenten zelf daar onderzoek naar doen.


Literatuur:

G. Wesley Johnson, ‘Editor’s Preface’, The Public Historian 1,1 (1978) 4-10.


Robert Kelley, ‘Public History: Its Origins, Nature, and Prospects’, The Public Historian 1,1 (1978) 16-28.


Ronald J. Grele, ‘Whose Public? Whose History? What is the Goal of a Public Historian’, The Public Historian 3,1 (1981) 40-48.





Kommentare


bottom of page