Geschiedenis is dynamisch: narratieven en interpretaties van het verleden veranderen constant. Samen met de historische Canon van Nederland en een studieopdracht van het Scheepvaartmuseum reflecteer ik hierop.
Sinds de vorige post heb ik vastgesteld dat het dat mensen zich vaak verbonden voelen met het verleden. In de tekst noemde Roy Rosenzweig en David Thelen deze historische belangstelling Populair History Making, waarbij veel verschillende mensen samen een soort amateurhistoricus worden. Het onderzoek komt natuurlijk niet zonder kritiek. Michael Kammen schreef een aantal jaar na de uitgave van het onderzoek twee belangrijke kritiekpunten: 1) er is een belangrijk verschil tussen historische interesse en historische kennis, 2) de manier waarop er onderscheid wordt gemaakt tussen het begrip ‘verleden’ en’ geschiedenis’. Bijna Iedereen die ik ken vindt geschiedenis wel boeiend, maar niet iedereen weet er even veel over en de graad waar mensen hun kennis vandaan halen verschilt ook enorm: een Youtube filmpje is niet hetzelfde als een historisch boek. Het tweede punt gaat in over hoe je de juist vragen stelt met welk begrip, want geschiedenis heeft een andere associatie voor mensen dan het verleden.
Maar vooral eerste punt levert vaak interessante situaties op: het onderzoek wees namelijk ook uit dat mensen grotendeels in musea vertrouwen om ‘neutrale’ informatie geven. Om te begrijpen wat het publiek van controversiële onderwerpen vindt moet je met ze in gesprek. Zo gingen wij als studenten ook de straat op, of in ons geval het museum in. Het scheepvaartmuseum vroeg aan ons of we wilden onderzoeken wat de Nederlander vindt van de VOC. Dit is tegenwoordig met alle discussie over het slavernijverleden een gevoelig onderwerp. Uit ons onderzoek, gehouden in het museum zelf, en die van andere groepjes in Amsterdam verspreid, bleek dat mensen inderdaad veel vertrouwen hadden in musea, maar dat hun kennis van de VOC wel was veranderd de afgelopen jaren. Maatschappelijke interesse in onderwerpen zoals de slavernij deed mensen anders kijken naar iets waar men vroeger nog trots op was. Was deze mening verandert als de discussie er dan niet was geweest is een interessante vraag die je hierbij kan stellen.
Een ander voorbeeld is de Nederlandse historische Canon, die sinds 2006 in Nederland bestaat, is een goed voorbeeld je hoe een leidraad van de geschiedenis kan maken. Maar ook hier zitten kanttekeningen aan: in 2020 is hij herzien om meerdere kanten van de Nederlandse geschiedenis te laten zien, waarin vrouwen en minderheden meer aan bod kwamen. In de media was er voor de verandering al kritiek, waaronder op televisie bij Zondag met Lubach (dat miljoenen keren werd bekeken!):
De vraag of de historicus zich in de eigentijdse discussie moet mengen of erbuiten moet blijven staan komt nu steeds vaker in mij op. Elke goede historicus weet dat een feitelijke representatie van het verleden en de geschiedenis utopisch is en dat de interpretatie altijd verandert met de jaren. Ik denk juist daarom dat de historicus een goede adviseur kan zijn, of in gesprek kan gaan met zijn publiek over hoe geschiedenis gepresenteerd kan worden. Een ideale verbeelding van geschiedenis is een representatie waarin iedereen zich thuis voelt, ondanks vervelende kanten die toch door mensen met verschillende perspectieven begrepen moeten worden. Al dan niet in de context van zijn tijd. Hierdoor zal de interesse en vooral de kennis in het vakgebied waarschijnlijk ook toenemen.
Volgende week ga ik verder in op de keerzijde hiervan: de vercommercialisering van de geschiedenis.
Literatuur:
Roy Rosenzweig, David Thelen, The Presence of the Past. Popular Uses of History in American Life (New York 1998) 15-36, 177-207.
M. Kammen, ‘Carl Becker Redivivus: or, is Everyone really a historian?’, History and Theory 39,2 (2000) 230-242.
Comments